Legalisatie en arbeidsonrust
In 1972 krijgt ons land te maken met een verschijnsel dat het al tientallen jaren niet meer gekend heeft: economische crisis. Nederland is welvarend geworden, de salarissen zijn de afgelopen jaren gestegen. Door de oliecrisis van 1973 lopen de brandstofprijzen snel op. Bedrijven reageren hierop door te moderniseren, waardoor meer machines en minder mankracht nodig zijn. Bovendien verhuizen sommige firma’s hun produktie naar landen met lage lonen en minder regelgeving.
Dit heeft grote gevolgen voor de gastarbeiders, zij zijn niet langer zeker van hun baan. In 1973 werft Nederland officieel geen arbeiders meer uit het buitenland, ondanks de nog steeds bestaande vraag naar werk dat Nederlanders wegens de toegenomen welvaart niet meer zelf willen doen. Er volgen jaren van grote arbeidsonrust, van ontslag, demonstraties en stakingen.
Behalve deze arbeidsonrust speelt er nog een ander probleem: Minister Roolvink schrijft een notitie die de verblijfsvergunning van gastarbeiders afhankelijk maakt van de werkgever. Dit zorgt ervoor dat als het bedrijf geen werk meer heeft, de buitenlandse werknemer na zes maanden illegaal wordt. Daarnaast komen er nog steeds gastarbeiders zonder contract Nederland binnen. Minister Boersma wil vervolgens een strengere verblijfswet invoeren. Dan komt het verzet tegen de zwakke positie van gastarbeiders op gang: werknemers, vakbonden, politieke partijen en andere maatschappelijke organisaties bundelen hun krachten. Het zou tot 1979 duren voordat de uiteindelijke Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (WABW) in werking trad.