TurkseOnderwijzeresVerteltNed

Een onderwijzeres vertelt


Nedret Koşar

 

In 1974 werd er in Turkije een kursus georganiseerd, om onderwijzers naar Europese landen te sturen. Ik heb me ook aangemeld voor die kursus. Mijn aanmelding werd geaccepteerd. In Ankara moest ik een test afleggen. Degenen die daarvoor slaagden, kregen een taalkursus van 2 maanden. Op deze taalcursus werd informatie gegeven over de Europese landen en over het leven van de Turkse arbeiders die daar werkten. En hoe weinig het ook was, dankzij die kursus kwam ik te weten, wat voor werk ik daar zou gaan doen.

Op 14 augustus 1974 kwam ik naar Nederland. Ik begon op een school te werken en nu werk ik nog steeds op dezelfde school. Maar daarnaast geef ik ook les op een andere school. Natuurlijk is het erg zwaar voor mij om op 2 scholen te werken. In Arnhem begon ik als Turkse onderwijzeres de eerste Turkse lessen te geven. In het begin werd er natuurlijk door zowel de Turkse arbeiders als door de Nederlanders vreemd tegenaan gekeken. Omdat ik een beetje Engels kende, had ik niet zoveel taalproblemen. Maar in die eerste tijd stelden Nederlanders vaak de vraag ‘Waarom is er onderwijs in het Turks?’. In het begin werd de noodzaak van Turks onderwijs door de Nederlandse onderwijzers niet ingezien. Maar een jaar later, dankzij het feit, dat we samengewerkt hadden, begrepen ze dat onderwijs in het Turks voor Turkse kinderen nuttig is.

Ik praatte bijvoorbeeld met de ouders van leerlingen, die niet naar het zwemmen gingen en legde hen de voordelen van zwemmen uit en kreeg het voor elkaar, dat ze gingen zwemmen. Met sport ging het hetzelfde. In het begin kwamen de meisjes vaak niet naar school. De kleding van de meisjes was anders. Er waren er die een şalvar (soort harembroek) droegen. Ik sprak dan daarover met de ouders en nadat ik met hen gepraat had, begonnen de meisjes zich langzamerhand aan te passen. In die eerste tijd had ik veel leerlingen: ik werkte met meer dan 100 leerlingen. Het Turks van de kinderen was toen erg slecht. Ze kenden geen Nederlands en ze konden ook geen Turks spreken. Nu ben ik blij, want het Turks van de kinderen is in vergelijking met die eerste jaren beter.

Ik werk hier op dezelfde manier als ik in Turkije werkte. In Turkije waren de klassen heel groot, hier zijn ze kleiner. Kinderen hebben hier dus meer profijt van het onderwijs. In mijn tijd was er in Turkije ‘ploegen-onderwijs’: er was een ochtendgroep en een middaggroep. Hier gaan kinderen naar zwemles. In Turkije bestaat die mogelijkheid ook, maar alleen op particuliere scholen in de grote steden. In Turkije doen leerlingen in het basisonderwijs wel aan sport, ze richten een basketbalteam op en een volleybalteam. Ik had in Turkije ook zo’n team. Hier heeft elke school een prachtig gymlokaal. Zo’n lokaal vind je nergens op de scholen in Turkije. Soms sporten we daar buiten in de tuin, als het mooi weer is. Bovendien is er op de scholen in Turkije een folklore- groep. Daar is dan natuurlijk een aparte onderwijzer voor.

Het Turkse onderwijs, dat de kinderen hier krijgen is volgens mij niet voldoende. Een kind moet per week minstens 8 uur les in eigen taal en cultuur krijgen, maar toen ik hier kwam, was de gedachte: de buitenlanders zijn nu hier, maar over een paar jaar gaan ze terug naar hun eigen land. In het begin gaf ik in de 5e en 6e klas 6 tot 7 uur per week les in de eigen taal, maar nu is dat minder geworden. Dat komt, omdat niet duidelijk is, wanneer de ouders het nodig vinden om terug te gaan.

Hier in Nederland moet een kind tot zijn 16e naar school. Een kind moet voldoende Nederlands kennen, wil het na de zesde klas doorgaan naar het voortgezet onderwijs. Als je onvoldoende Nederlands kent, hoe kun je dan de lessen volgen? Maar een kind zal een jaar de lessen kunnen volgen en dan gaat ie of van school af of hij heeft er geen zin meer in. Zo’n kind heeft gelijk , want hij krijgt niet genoeg les in de Nederlands taal.

Ik geef aan elke klas apart les. Dit jaar ben ik begonnen met lesgeven op de kleuterschool. Dat was de eerste 3 maanden heel moeilijk , want ik wist niets van het kleuteronderwijs, maar nu ben ik eraan gewend en kost het me geen moeite meer. Op dit moment heb ik 70 leerlingen. Het aantal leerlingen wisselt natuurlijk: leerlingen komen en leerlingen gaan, dat is dus helemaal niet duidelijk.

Wat betreft de problemen van de kinderen: ieder kind heeft zijn eigen problemen. Als een kind niet makkelijk met zijn eigen familie kan praten, kan hij rustig met mij praten. Ze zien mij als een oudere zus, niet als een onderwijzeres. Juist omdat ze mij als een oudere zus beschouwen, praten ze makkelijk met mij. Vooral bij meisjes zijn er veel dingen, waar ze meer over willen weten in verband met hun toekomst. Het grootste deel van de moeders werkt, ze hebben weinig tijd voor hun kinderen. Omdat de moeders weinig tijd hebben, willen ze met mij praten

De meisjes in de 5e en 6e klas worden ongesteld als ze 12 jaar worden, maar de moeders vertellen daarover nooit iets tegen hun kinderen. Ik wordt hier vaak met dit soort dingen geconfronteerd. Wanneer zo’n meisje buikpijn heeft, weet ze niet wat het is en wat ze ermee aan moet. Daarom komt ze bij mij. Ik kan dat natuurlijk niet in het bijzijn van de jongens vertellen. Want de kinderen schamen zich zowel vanwege hun geloof als vanuit een gevoel van schaamte. Vandaag hebben we bij voorbeeld in de derde klas de koortsthermometer behandeld. Toen ik zei ‘hij wordt uit de anus gehaald’ begonnen ze allemaal te giechelen. ’Waarom lachen jullie, heb ik soms iets onfatsoenlijks gezegd?’ zei ik en ik vertelde dat de dokter, als hij komt, dezelfde dingen zal zeggen.

Nog een klein voorbeeld. Als ik tegen een meisje zeg, dat elk jong meisje op een bepaalde leeftijd ongesteld wordt en dat dat elke maand terugkomt, en dat ze zich niet hoeft te schamen en het mij kan komen zeggen, en ik vertel dan dat er op school maandverband is en hoe ze dat moet gebruiken en als ik dan zeg, dat ze niet moet aarzelen om het tegen haar moeder te zeggen als ze thuis is en dat haar moeder hetzelfde heeft meegemaakt, is ze heel verbaasd. ‘Is dat echt waar, juf?’ zeggen ze dan. In onze cultuur praat je niet met volwassenen over dat soort dingen. In Turkije vertelt de buurvrouw, een oudere zus of een tante dit aan een meisje, maar hoe moet een kind in deze Nederlandse omgeving over zo’n onderwerp voorlichting krijgen? Natuurlijk is het hier de taak van de ouders. Maar als er door de ouders geen voorlichting wordt gegeven, ligt die verantwoordelijkheid bij de onderwijzeres. Over dit onderwerp geef ik voorlichting en ik help de meisjes. De ouders protesteren daar bij mij niet tegen, want de les die ik geef gaat over gezondheid, maar als er in hun eigen klas, in de Nederlandse klas dus, een voorlichtingsfilm over seksualiteit wordt gedraaid, protesteren de ouders wel.

Ook de kinderen zelf protesteren daartegen. Vorig jaar bijvoorbeeld had een Nederlands kind in de klas een plaatje van een naakte vrouw opgeplakt. Toen de kinderen dat gezien hadden, kwamen ze allemaal naar mijn lokaal, zowel de jongens als de meisjes. ‘Juf, we gaan daar niet heen’. Omdat ik niet wist waar het om ging, reageerde ik heel verbaasd: ‘Wat is er aan de hand, kinderen? Rustig maar , we zullen eens gaan kijken’ . Ze pakten me bij mijn hand en namen me mee naar hun lokaal. Ze hadden het plaatje met een krant bedekt en zeiden tegen mij ‘Kijk! ‘. Ik was benieuwd ‘Wat zal er tevoorschijn komen? Hebben ze misschien een verrassing voor mij?’, dacht ik. Ik haalde de krant weg en zag een plaatje van een naakte vrouw. Natuurlijk was ik toen ook boos. ‘ Ok, kinderen, ik los dit wel op’ zei ik. Tegen hun klassejuf zei ik ‘Kan ik dit plaatje weghalen?’ ‘Natuurlijk kun je dat weghalen’ zei ze, want ze wist ook van niks. Ik haalde het plaatje weg en de kinderen gingen door met de les. In de jaren hiervoor kwamen de kinderen steeds naar mijn les, als er in hun klas seksuele voorlichting werd gegeven.

Een ander punt zijn de Koranlessen. Dat is al een probleem vanaf het moment dat ik hier kwam. Een kind zit in een leeftijd, dat het moet opgroeien, moet spelen en moet leren; dat is een periode, die heel verwarrend is voor een kind. En die periode vraagt zeker heel veel van een kind. Als de ouders willen, dat het kind iets leert, is dat heel mooi, maar een kind wordt moe, omdat hij niet begrijpt, wat hij leest; hij heeft geen idee, waar het over gaat.

Er is nog een andere kwestie, we houden bijeenkomsten voor de ouders op school. Vroeger ging de uitnodiging naar de ouders in het Nederlands, want ik kende toen nog niet genoeg Nederlands; maar toen ik Nederlands had geleerd, begonnen we de aankondiging in het Turks te doen. Als er gezegd wordt, dat er een bijeenkomst is over de problemen van de kinderen, komen de ouders niet. Ik ben daar heel teleurgesteld over. Wij leerkrachten zijn bezig met de problemen van de kinderen. Een belangrijk punt is de schoolkeuze. De ouders moeten daarover beslissen en de kinderen moeten er ook over beslissen. Naar welke school gaat het kind na de 6e klas? Als je het samen doet, is het makkelijker om tot een goed resultaat te komen. Ik denk dat ouders wel belang hechten aan dit onderwerp, maar dat ze misschien ook problemen hebben. Ik beschuldig hen niet, want de vader is werkloos of ontslagen, de moeder is ziek. Er zijn nogal wat gezinnen in die situatie, ze weten niet wat ze moeten doen. Misschien komen ze daarom niet naar de bijeenkomst. Voor de ouders die alle twee werken is er helemaal geen oplossing, want sommigen werken in ploegendienst. Voor hen komt het tijdstip van de bijeenkomsten slecht uit.

Ik blijf voortdurend in kontakt met de ouders. Als er zich een gelegenheid voordoet, ga ik bij hen op bezoek. Er zijn schoolkampen voor de kinderen, maar de ouders willen hen daar niet heen laten gaan, omdat ze niet weten, wat een schoolkamp is. Ik ga erheen om het ze uit te leggen en los zo de problemen op.

De Turkse lessen zijn onvoldoende voor de toekomst. Sommige kinderen weten, als ze praten, het Turkse woord niet, maar ze kennen wel het Nederlandse. De lesboeken die we hebben zijn moeilijk, want wat kan ik ze bieden in 2 uurtjes?

Wanneer de kinderen naar de eerste les komen, willen ze vertellen over de videofilm, die ze eerder gezien hebben. Als ik niet luister, protesteren ze: ‘Luister nou, juf’. Dat is heel goed, want een kind moet dingen kwijt kunnen; als hij vertelt wat ie heeft gezien, voelt hij zich op zijn gemak.

Wat betreft het aanpassen hier: aangezien we hier leven, moeten we ervoor zorgen, dat deze mensen zich aanpassen, al is het maar een beetje.

Laten we de stadsbus als voorbeeld nemen. Om met de bus te kunnen gaan, moet je een abonnement of een strippenkaart kopen. Als wij buitenlanders dat niet doen, krijgen we geen goede plaats in de samenleving.

Want toen ik hier pas was, zijn we een keer met de bus meegegaan om een tochtje in de omgeving te maken. Een leerling heeft voor mij de strippenkaart gestempeld en op dat moment kwam de controleur; ik wist niet hoe het in elkaar zat, omdat ik pas in Nederland was. De leerling heeft toen voor mij en voor hemzelf nog een keer gestempeld. Maar waarom? Het kind weet ook niet, hoe je zo’n kaart gebruikt. Toen de kontroleur kwam , is een Nederlandse kollega onmiddellijk te hulp geschoten, omdat ik niet kon praten en heeft het uitgelegd.

Dat soort dingen zijn ook belangrijk in de winkels en op de markt.

Wat kleding betreft, dat vind ik niet erg belangrijk: je kunt best een hoofddoek of een ‘şalvar’ dragen. Als je oor pijn doet, doe je ook iets om je hoofd. Nederlandse vrouwen dragen ook een hoofddoek, in andere landen dragen ze ook hoofddoeken. Zulke dingen zijn niet belangrijk, als er in de wereld geen slechtere dingen zijn..... Als je kleding uit de toon valt, is dat niet leuk. Toen ik hier pas was, waren er kinderen die een ‘şalvar’ droegen, maar dat was niet belangrijk. De kinderen hebben zich mettertijd aangewend om zich goed te kleden.

Een kind kan, als het naar het voortgezet onderwijs gaat, vooruit komen. Op onze school werden de buitenlandse leerlingen die de basisschool af hadden , vroeger naar het ITO (Individueel Technisch Onderwijs) gestuurd. Toen wist ik niet wat voor een school het ITO was; toen ik erachter kwam, wat voor school dat was, begon ik me daartegen te verzetten, als het om een goeie leerling ging.

Mijn kollega’s hier maken geen onderscheid. Ze gaan op dezelfde manier met Turkse kinderen om als met Nederlandse.

Er zijn mogelijkheden voor buitenlandse kinderen om verder te leren, maar de ouders die teruggaan, laten hun kinderen niet in Turkije en ook niet in Nederland doorleren. Sommige ouders geven geen toestemming, om hun dochters na het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs te laten gaan. Dat vinden we heel erg jammer.